Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/39

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
35
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

Hare walgelijk weeke handen streelden mijn lijf en wischten mijn oogen af, met de verfoeielijke gezwindheid van het een dagelijksche taak doen.

Haar stem was zwaar en vochtig, haar lach vettig gorgelend, haar adem walg-zoet. Zij drukte mij, arm slachtoffer, in haar groote, ronde armen, sussend mijn vrees, met zware liefkoozingen van baatzuchtige, duivelsche teederheid, — tot ik gilde van beklemming en hijgend in mijne tranen den sluier van mijnen slaap verscheurde.

Wat deze mij heeft doen lijden, is meer geweest dan al het ander leed mijns levens bijeen. En het verwondert mij dat ik nog liefheb wie mij haar deed kennen.