Naar inhoud springen

Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/85

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
81
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

wil en mijzelven, — maar ik zelf een onwetend beheerschte, machteloos nasukkelend het donkere volkje, dat haar zocht, haar altijd begeerde, mij naar haar heentrok, om toch goed en rijk gemaakt te worden door haar, en verlost en gelukkig door de macht van haar goedheid.


Het was een zwerven, het was een dwalen, mijn gedachten een vliegenzwerm, nazwermend in vreemde zwenkingen een voorbijgaand licht.

Het was een prevelen, een overleggen, een druk gegons der gedachten onder elkaar, een gepraat als van veel hongerige menschen die geen heerscher hebben.

Maar alles geschiedde naar den wil der dingen om mij heen, niet naar mijn wil, want die wist ik niet.

En wel zag ik mijzelven, zooals men uit een hoog venster een volksmenigte ziet. Ik zag mijn wijfelen, mijn ongewild bewegen, mijn toch voortgaan op eenen weg. Ik kon zoo lachen, mijzelven belachen, maar veranderen kon ik niet. Ik zeide dat ik niet wilde.


Mijn zinnen zijn opgeroepen, mijn oogen, mijn ooren. Blij en nieuwsgierig zijn de teedere, weeke gevoelens uitgewandeld. Zij waren naar buiten geroepen, zij kwamen vroolijk als kinderen gaan naar een buitenpartij. Zij verheugen zich op het eten en drinken, maar hun