Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/94

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
90
JOHANNES VIATOR.
 

Laat mij los. Ik ben niet sterk genoeg. Mijn adem slijpt mijn keel en mijn kaken beven. Ik wilde dat dit alles nu gedaan had. — —


Droeviglijk, droeviglijk verdergaan. Zoo zacht gaat het, een zachte arm, vol medelijden. Ja vol medelijden, maar toch verdergaan. De muziek speelt droeviglijk en heel zacht, maar zij zwijgt niet. Zij mag niet zwijgen want het stuk is nog niet uit.

Kom, mijn lieve, meewarige — gij doet mij glimlachen om mijn weekheid en om uw kalme meerderheid. Gij maakt van mij een opera-held — de muziek houdt niet op als hij verslagen ligt, maar speelt alleen wat zachter, omdat hij zoo aanstonds weer op moet staan. Volstrekt niet ontsteld zijn de muziekanten. O Hoog Lief, dat gij mij kunt doen lachen om deze smart!


Het is het zien van mijn vroegere, kinderlijke zelf dat zoo week maakt. Ik zie hem nu voorbij gaan in zijn goedige jongheid, in de rust zijner lieve onbewustheid. Ik sta daarbij, de groote man, de niet-naïeve, de veel geplaagde — en ik vind den jongen zooveel liever en gelukkiger. Want ik zie hem nu als een vreemde, een kleine vriend, waarvan ik veel houden zou. Zijn leelijkheden, hoe licht schijnen die te vergeven voor mij, die zooveel zwaarder dragen moet, zijn leed, hoe klein