Pagina:Frederik van Eeden-Johannes Viator(1895).djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
91
HET BOEK VAN DE LIEFDE.
 

lijkt het me — en wat zijn geluk was, dat heb ik nu voor altijd verloren.

Maar eigen leed en eigen slechtheid is in ons zelven zwaarder en onvergefelijker dan het een vreemde schijnen kan — en deze jongen, mij geheel kennende, zou toch begeeren mij te zijn.

Hij en ik, wij zijn elkander het naast, wat tusschen ons ligt is mij vreemder. Sterk en gelukkig ben ik eerst geworden toen ik hem, na vele jaren, in mij terugvond.

Hij sprak niet heel vaardig en dacht niet heel wijs, — maar uit het toen ongezegd in hem gevoelde heb ik nu nog mijne kracht.

Ja, soms denk ik, dat hij wel meer had van dit allerbeste dan ik — en dat ik door mijn meerder vaardigheid en wijsheid slechts rijker schijn, maar in waarheid armer ben dan hij.

En het leven der zinnen was bij hem glorierijk intens, stralend licht, onverhuld door den rook der dicht opkronkelende gepeinzen.

Mijn is nu een breede, dichter rondende wolk, glanslichtend binnen in, — maar zijn geluk schitterde, schitterde naakt.


Hij zag zijn Lief met ál de kracht van zijn oogen, vast, met een zeer stellig genot. Het lichten harer