Pagina:Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst sedert de helft der XVIII eeuw vol 1.djvu/430

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
408
GESCHIEDENIS DER

zon over de bedaauwde gronden verſpreidde, en de Herderinne, die haar ſchaapjes naar ſtal drijft, de wangen en den boezem met gloeijende kantlichten toetste: of daar hij eenen hoekig flikkerenden blikſemſtraal op den voorgrond doet neêrſchieten, waardoor de ſtier verſchrikt, eene woedende houding aanneemt; en het bleeke licht met zilverachtige tinten de meer afgelegene voorwerpen kennelijk maakt; hetwelk pijnaker’s gevoel voor het groote, ongemeene en ſchrikbarende ſchoone op het krachtigſte uitdrukt.
 Men heeft wel eens beweerd dat hij de gloeijende kantlichten en de flikkerende hoogſels der boomen door middel van blad- of ſchulpgoud zoo krachtig en treffende wist voor te ſtellen, doch op de Schilderijen, die wij van hem gezien hebben, kwam ons die bijzonderheid niet voor [1].

 NICOLAAS BERCHEM, deze algemeen beroemden Landſchap- en Veeſchilder wordt door houbraken vrij oppervlakkig beſchreven [2], als een helder licht der Kunst en als de leermeester van een aantal groote Schilders; doch van zijn Schilderwerk wordt weinig geſproken en van

de
  1. Men zou de Schilderijen van pijnaker kunnen onderſcheiden in drieërlei ſoort, als: die van eenen bruin groenen, van eenen zilverachtigen en van eenen goudachtigen toon; ſomtijds heeft hij echter die kleurtoonen, naar den aard zijner onderwerpen in de zelfde Schilderij kunſtig en zeer bevallig weten te vereenigen.
  2. In het IIe. Deel, Bl. 109 en volgende.