Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/130

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

— "Gij draagt misschien een roer, dat ons
  het leven rooven moet;
of peerdshaar hebt gij meêgebracht,
  bestemd voor onzen voet?
Verlaat ons, want we leven, wij,
  van al dat man of maag is, vrij!" —

"Sa, merel, lijster, kwalster, al
  dat averesschenooft
veroorbaart, hier! en dapper u
  nen vollen buik geroofd:
geen mensche en ziet u, rep noch zeg
en hoore ik meer, ‘t gevaar is weg!"

‘t Is menig, menig vogel zat
  gaan slapen en, voortaan,
de zonne is, in den oosten, en
  de dag weêr opgestaan:
geene averessche, of, ongeminkt,
hij nog vol bloêroô bezen blinkt.

En averesschhout staat er, met
  de macht, dat, ongekrankt,
vol bezen, tusschen ‘t ander hout,
  en boven ‘t ander, hangt;
maar, wie die al de perels van
die trotsche toppen tellen kan?