Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/158

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Die mijn hert bemint, o konde ik
hem gevinden! Heere, vonde ik
U, mijn hert, mijn toeverlaat
wiste ik waar hij henengaat.

Ver van mij, dat ben ik zeker
is de liefde- en troostinspreker
want mijn herte zwemt, o wee,
in een wijde tranenzee.

Is hij in de blommen? Neen-hij
in goud, rijkdom of gesteen hij,
als hij in mijn hert niet is
neen-hij, neen-hij, neen gewis.