Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/164

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

Staat op, gij oostersch zonnelicht,
en schiet, bij volle grepen,
uw' schichten uit; doorkwetst, doorlijdt
het graf, daarin, genepen,
de zomer zat: verrijzenist
des konings kind! Te late al is ‘t!

Hallelu-jah! dan zingen zal,
dat ‘t wederklinkt alomme,
den gorgel los, de vogel en
de luidgekeelde blomme;
de klepel zal de klokke slaan
en kondigen den Koning aan.