Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/35

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
't zou menig lente kommen zien,
't zou menig meidag omme zien,
  en menig najaar sterven,
maar nooit en zou dat blommeken,
  ten gronde toe, bederven.

De Leye liep erlangs, zoo zoet,
  zoo lavend, in lieur loopen;
de vogel kwam er drinken bij,
  en liederen verkoopen;
de meiskes en de mannekens,
de Grietjes en de Jannekens
  ze kwamen en ze zagen —
't hiet Vlanderland! — dat blommeken
  zoo geren,... in die dagen!

II

    't Is oorloge in de locht en in
de boomen;
de wind berent de Leye, en doet
    ze stroomen
te bergewaard. Den oest zal, op
    het veld,
de hagel slaan, en 's hemels wild
    geweld!