Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Waar gaat gij, edel died, Daartoe:
gaan strijden op de heiden?
gaan straffen, met de geeselroe,
die u den vrede ontzeiden?
„Geen heidenen” zoo roepen ze al:
„de Vlaming is 't, die 't boeten zal!”

„Daar groeit en bloeit, te landewaard
der Vlamingen, een blomme,
die honing druipt, die boter baart
en goud: daar gaan wij omme!
't Is munte slaan, dat wij gaan doen,
terwijl de Vlaamsche bargen bloên!”

o Sigis, van Majorken, gij,
die koning zijt geboren,
wat hebt gij, man van 't zuiden, bij
den noorderling verloren ?
Verliezen zult ge er... Winnen, neen,
't en zij, voor graf, nen tichelsteen !

En Robbert, op uw ros, Morel,
— pekzwart is het — gezeten,
gij zult uw' hoogen hals, in 't spel,
uw ros Morel vergeten:
Jan Breydel zal, in 't riet gevaan,
ten tweeden male, u ridder slaan!