Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
dat ‘t overal, omtrent
mij, goort en gist,
en geil is nu? Dat zacht
en zoete om gaan
en zijn de paden meer?
Dat ‘t steen voortaan,
dat ‘t tanden ongetemd,
dat ‘t schorren scherp,
dat ‘t kale keien zijn,
die ‘k ommewerp?
Waar ben ik, meldt het mij:
verdoold in schijn?
— Wij naderen ‘t gebied,
daar menschen zijn!

16/2/1897