Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

'T SCHEER WIEL.



Het versch gechoren gers is zoet
om zien, en, in de zonne,
verpreuvelen ‘t mijn herte doet,
van louter levenswonne.
Het scheerwiel hoor ik rijden, met
gerul, en zijnen draf
aan ‘t draven, alles snijden met
zijn' scherpe tanden af.

Geen scheerder, die zoo scheren kan;
geen wever die zoo weven:
geen een en kent de konste van
zijn laken doen te leven.
‘t Doen leven kan de zonneschijn,
‘t doen blinken in den glans
des hemels en nog groender zijn
als ‘t groenste laken, gansch.