Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

Hoe jammer, dat zoo gauw voorbij
uw' vlagen gaan van goude, en gij,
o gulden regen, al te broos
van leven zijt ge, en tijdeloos!

Gij strooit den weg, nen dag nadien,
of twee, dat wij u open zien:
zoo derf is dan uw dood gelaat,
als kaf, daarop den vlegel slaat!

En, eens dat eene aan ‘t vallen is,
de stervenstijd van allen is
gekommen: geen een blomme en kan ‘t
meer houden: ‘t goud is uitgebrand.

O goudenregen, heel en al
het jaar, zoo heet gij regenval;
doch regenval van goude, aleer
het meien zal, en zijt gij meer.

‘k Verlange al, eer de maand daar is
weêromme, en tend de hoven, frisch,
vol goudeware en zonneschijn
geregend door uw' blommen zijn.

24/5 '97.