Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Laatste verzen (1901).pdf/84

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

Vlienderboom, gij schaduwt wielen,
wagenbossen, voor ‘t vernielen
van de zonne; en meermaals is
‘t kindervolk een' kerremis,
als gij ze, aan uwe armen, zwingen
luide laat, en liedtjes zingen.

Waterspeiten, klakkebossen,
zwartgezunde beiertrossen,
wijn daaruit, en zoetigheid,
heengehaald en toebereid,
voor die ziek zijn, doen de lieden,
altemale, u eere bieden.

Maar gij waart, in ‘t grauw verleden,
meer als om de dienstbaarheden
uwer goedheid, wel bekend:
gij waart heilig; u omtrent
biechtte men, te lijzer spraken,
‘t geen men wilde onweetbaar maken.

Gij hebt ooren! ‘t Zijn wel heeren,
in de groote steên, die leeren
dat het zwammen zijn, gedaan
net als ooren, die u staan
om den lijve; maar, zij droomen:
ooren hebt gij, Vlienderboom.