Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/102

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Bedaart u, veerdig volk
met hoornen; ruwgezinden,
  bedaart u: wijd en breed,
  daar ligt, ontelbaar, u
een ongevonden schat.
van weelde in 't veld te vinden,
en gij alleen berecht
  zijt, en bekwaam, om nu
  dien minnelijken oest
zorgvuldig op te rapen,
dien God ulieden heeft,
en ons, in ' t gers geschapen.

Bedaart u: lekken moet
ge, menig' malsche dagen,
  dat gers, dat u verblijdt ;
  en, als gij rusten gaat,
den grooten uier, zwaar
en zwankend, henendragen,
  betna de vrouwenvuist,
  die u te wachten staat.
Dan, zingend, zal, gezond,
in zoete zuivelstralen,
het moederlijke spon
uit uwe spenen dalen.

o Zegenvolle gers,
wie weet er al de staven,
  wie al de tonnen gouds,
  de schepen al, gelaân