Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hoe kwam u, Pyrus, zulk
een vlage ooit aan te waaien,
van tongen rood als vier,
die uwen zwarten stoel
omslingeren, en gaan,
als in een brandgewoel,
doorzoeken hoog en leeg,
om alles af te maaien
dat staande was? Men zou,
wanneer me' u ziet, zoo zaan
gaan roepen achter hulpe
en doen den trommel slaan!

o Perel van den hove,
o perkelboom, gewonnen
weleer in Perzenland,
het schoonste zijt gij, vast,
van 't heerlijk boomgewaai,
dat in ons Vlanderen wast.
Hoe prachtig bloeit uw hoofd,
in 't aldereerste zonnen
der lentemaand! Hoe lief,
'n loedt gij perkels ooit,
is 't peersche blommeken,
dat uwe takken tooit!

Hoe weten ze altemaal,
die hooge en leege spranken
van Gods milddadigheid,