Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
naar de eeuwigheid mijn' reisgenoot,
verkonden zal, in woorden bloot?
Wie is 't, die ooit, zoo nauw, zoo na
hem bijgebouwd, zijn' wederga
verbeelden zal? Wie al het schoon
der vrouwelijke mannenkroon?
Der kranke, die maar kracht en heeft
als 't ingewand heurs herten leeft
in liefde, in leed? Der sterke vrouw,
van liefde alleen, die sterven zou?

Wie is 't die ooit, 't zij vrouwe of man,
Gods heerlijkheid volkonden kan?

Hoe zal 't, hoe zal 't, nadezen, in
den zetel van Gods huisgezin,
dan schoon zijn, dat geene ooge, geen
gehoor van mensche, groot of kleen,
geen herte, geen gedacht en heeft
ooit ingezien? Daar levend leeft
die 't Leven is? o Zaligheid
dier woonsteê... hoe den naam gezeid,
van Hem niet, dien geen penne en schrijft,
van 't hofgebouw, daar God in blijft?
o Zonne, o zee, o veld, o ster,
ik vrage 't, her end weder her,
bericht mij , ik ben moegeschooid
en tenden raad : Wie is 't die ooit.....?