Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/193

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

STORME


DE Leye slaat dat 't kletst!
Gewerveld uit het noorden,
zoo schielijk hoopt de wind
het water, dat 't zijn' boorden
  voorbij, alhier, aldaar,
  in zijne onkeerbaarheid,
  den kalen ketseweg
  met loopend schuim bespeit.

't Is helderblauwe locht,
geweerd de wolkendriften,
die, varend vòòr den wind,
uit onzen hemel schiften;
  terwijl, benedenwaard,
  op huis en vore en veld,
  hun duister schaduwbeeld,
  onvatbaar, henensnelt.

De zonne wisseldanst
in 't wisseldansend water,
dat, hagelwit geblest,
vol blommen, vol geklater,
  heur' schoonheid tegenlacht:
  bij 't daveren van hun lied,
  'n hoort ge uw' wedersprake,
  'n hoort ge u zelven niet.