Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/205

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

'T GROEIT...


'T GROEIT overal entwat:
tot op de blauwe schorren,
maalt, onbemerkt, het mos,
bij kleene kleene porren,
  zijn platte penningen,
  die, groene en grauw gedaan,
  of geluw, op 't gelent
  van de oude bruggen staan.

De zonne valt daarop,
de regen valt daaroppe;
ze groeien zijwaards uit,
ze zetten, doppe, doppe,
  een dopken hier en daar,
  dat, zoo en zus geleid,
  aan elke schorre geeft
  heur' schoone uitwendigheid.

Gaat kijkt ernaar entwie,
die oogen heeft, en staat er
een stonde wijlend bij,
daar zunne valt en water;
  en toogt mij dan tapijt,
  of legwerk, of 't zij wat,
  dat kunstiger gewrocht,
  en schoonder, is als dat!