Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/206

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Laat mieren nu daarbij,
daarin, daaroverhenen,
of muggen reppen hun'
't zij hooge of leege schenen;
  laat vlerken, hel als glas,
  vol regenboogsch gepraal,
  daarbij zijn, ach, hoe schoon,
  hoe lief is 't altemaal!

't Leeft overal entwat:
't zij op, 't zij onder 't vloeien
der waters; op de veurst
gezaaide blommen bloeien;
  de pannen, levenloos
  'n zijn zij; noch in 't stroo
  van 't schamel dak en weunt
  het schamel blomke noo.

't Zijn spalten in den wand,
't zijn gerren in de pelen
der boomen, daar hun spel
de varentjes in spelen,
  die, boom- en wortelvast,
  nog tieren in den schoot,
  die, jaren leên, is hout-
  en stam- en worteldood.

Geen moes en gaat te kwist,
geen veite, entwaar, bedorven,
of't leven kruipt erin
terug, al is 't gestorven;