Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

NIEUWJAARNACHT


O nieuwjaarnacht, onaangenamer,
  onnieuwer nooit en was er iet,
  als 't geen gij mij voor waarheid biedt,
onbeterbare leugenkramer !

Van God en schijnt ge niet gegeven:
  dat God ons gaf is altijd mooi,
  en 't alderminste blomgestrooi
is altijd lief, is altijd leven.

Terwijl gij, dood, zoo alle dingen
  die dood zijn, aâm noch ooge en hebt,
  noch voet en roert, noch vame en rept,
en niet en kunt in 't leven bringen.

Zoo zwart zijt gij als alle nachten,
  o nieuwjaarnacht, die, malgemoed
  den dwazen hoop nu zotten doet.
die neerstig staan naar u en wachten.

Hoe kunt gij dan ook nieuw bedijgen,
  die, oud en blind en doof, altijd
  dat schoone is mij bedervend zijt,
en duikende, in uw eeuwig zwijgen ?