Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Hoe heet, die altijd oud- en kouder
  aan 't worden zijt, gij nieuw, voorwaar;
  en hoe, die immer 't eene jaar
na 't ander voegt, en wordt gij ouder?

't En baat al niet, uw schoon verborgen;
  't en steunt op niets, al uw beslag:
  't zij nieuwjaarnacht, 't zij nieuwjaardag,
zoo 't gister was, zoo wordt het morgen.

Geteekend staat ge, in de almanakken;
  't is menschenwerk, al dat gij schijnt,
  en met den almanak verdwijnt
uw boomgebouw, met al zijn' takken.

't Is eeuwig, dat mijn hert doet haken;
  vergaan, o God, en wil 't, en kan 't;
het steunt en 't rust in uwe hand:
— om nieuwjaarnacht en wille ik waken !

7/1/'97.