Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/229

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

HET HINGSTDIER


UIT zijn groote longerpijpen
  rookt het ros, dat 't schaûwe geeft;
stampvoets stoot het, stijf en stevig,
  dat de stompe steenweg beeft:
sterk van lijve, staal in de ooge,
     kop omhooge,
     huid ondrooge,
  voorwaards voert het, nij'g en trotsch,
  't hossebossend wielgeklots.

Vriezen mag het, zonnebranden,
  duister zijn, of helder dag;
ruw de weg, of effen; dapper
  slaan of niet, de geeselslag,
pinnen zal me 't hingstdier, moedig,
     trage of spoedig,
     kittelbloedig:
  deizen, dat en doet het niet,
  alzoo lang het bane ziet.

Edel dier, der Sasser vreugde,
  geren zie 'k u lustig gaan;
geren zie 'k den last u volgen,
  geren zie 'k uw' schoonheid aan,
denkend hoe, bij vroeger dagen,