Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/260

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DE WINDEN


DE zee, de zee, ze 'n zoeft bijkans
  zoo zeer niet als de boomen,
daar, wild, de winden deure rijen,
  te peerde, en zonder toomen.

Aan 't roepen gaan tienduizenden
  tienduizenden van blåren,
alsof 't zooveel tienduizenden
  van dolle menschen waren.

De regen ronkt, en geuten gaan,
  gegeeseld, allenthenen.
de natte boomen buigen doen,
  en bulderen en stenen.

Hoort! Nog nen keer, en nog nen keer,
  hertuiten en hertieren
de wilde winden: wederom
  is 't zeegeruchte aan 't gieren.

Geen einde ervan! De vogels zijn
  gevlucht, de takken breken;
verloren is de stemme mij
gegaan! — De winden spreken.

5-6/10/'96.