Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/263

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

AVOND


HET licht verlaat ons: dampen doen
  nu de aangenaamste geuren;
de lucht ontblauwt, en verruwloos
  bedijgen daken, deuren.

De huizen sterven langzaam uit,
  en 't wordt te mingelmalen,
dat scherp, en onaanschouwbaar, al
  dat schoon was, heen te dwalen.

'k En zie bijkans geen boomen meer,
  't en zij twee lange striepen,
of drie, die recht omhooge gaan
  en doen alsof ze sliepen.

Ze grauwen, op den grauwen grond
  des hemels, afgesneden;
onduidlijk van gedaanten: en
  nog grauwer is 't beneden.

De vogels zijn gaan slapen, in
  hunne onbekende wiegen;
ze rusten en ze zwijgen nu:
  de vlindermuizen vliegen.