Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/279

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
De Winter heeft erop
zijn boos gebijt vermoord;
het Water heeft het merg
en 't herte eruit geboord;
de Bliksem spookte erom,
en kraakte, met geweld,
er halve boomen uit,
en takken ongeteld;
de Tijd onteerde laf
en langzaam al zijn lijf,
en nog en roert hij niet :
hij staat daar, rotsestijf.

En ieder jaar dat loopt
hergroent hij nog, en laat,
wanneer de lente lacht,
zijn spaarzaam loofgewaad
omschaduwen het stuk
hooge uitgepuilden grond,
daar, als hij jonger was,
zijn' geile wortel stond.
Eilaas, niet langer meer
en kan hij, moegeleefd,
de wonden duiken, die
men hem geslagen heeft!

Hij staat daar, oud en strem,
in 't wilde windgegons,
gelijk te Roomen, van
groenuitgeslegen brons,