Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/292

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Of, trok u ' t stille sterf bed aan,
om, stervend, hier in 't glas te staan,
    twee halve dagen,
en weg dan ook, met ' t lijdend wicht,
dat, lang, daar in zijn laken ligt,
    te zijn gedragen?

« Mimosa, » ― 'k heete u geerne alzoo!
die laatst ontliept, och, al te noo,
    uw volk, uw' vrienden;
die nooit, o schoone deugdvriendin,
tot hulpe u, noch vermaak, veel min
    tot eere en dienden!

« Mimosa, » blomgelijk, zoo stond
gij bloeiende, in den moedergrond:
    de winden sneden
u 't brooze lijf, ten wortele, af,
en neêr zoo ligt uw blommenstaf
    gevallen, heden.

« Mimosa, » uwen naam getrouw,
eene onbevlekte Hemelvrouw
  gij na te streven
betrachttet, in uw onbevlekt,
onruchtbaar, al te onuitgestrekt,
  eenvoudig leven.

Het edel beeld, en 't schoone, zaagt
gij blinken, van de Moedermaagd,