Deze pagina is proefgelezen
DE REGENBUIE
DAAR is hij weêr! De deuren toe,
de luiken, boven, neder;
de zolder en de kelder dicht,
en alles toegetast,
zoo dat hij maar niet in en boore,
en buiten blijve, vast,
de vijand, die geruchte houdt,
en buischt en boos is, weder!
de luiken, boven, neder;
de zolder en de kelder dicht,
en alles toegetast,
zoo dat hij maar niet in en boore,
en buiten blijve, vast,
de vijand, die geruchte houdt,
en buischt en boos is, weder!
Hij rotelt aan de ruiten en
hij doet de ramen ronken;
de wind is zijn gebuurman, en
zij boeren, bei te gaar,
om in te zijn; zij vallen en
zij vloeken op malkaar:
men zeggen zou dat ze, alletwee,
bij dranke zijn, en dronken!
hij doet de ramen ronken;
de wind is zijn gebuurman, en
zij boeren, bei te gaar,
om in te zijn; zij vallen en
zij vloeken op malkaar:
men zeggen zou dat ze, alletwee,
bij dranke zijn, en dronken!
De deuren toe! Nu buischt het weêr,
hervat en herbegint het;
daar vallen volle beken op
het dak, en overal;
het krevelt langs de glazen en
het zijpelt, en het zal
toch binnen komen, 't water: al
de onvaste voegen vindt het!
hervat en herbegint het;
daar vallen volle beken op
het dak, en overal;
het krevelt langs de glazen en
het zijpelt, en het zal
toch binnen komen, 't water: al
de onvaste voegen vindt het!