Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/304

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

IN TE SPERAVI...


DE wind de boomen henenvaagt,
die de armen steken uit, alsof
zij, schielijk uit het land gejaagd,
hunne erve ontliepen: bijzend stof,
en loof, dat los is, vaart gezwind,
ze volgend, in den wervelwind.

Waarheen, o boomen, vaart gij, die,
te vroeg eilaas, onterfd, onteerd,
ik een en al verhuizen zie?
Wie weet wanneer ge ook wederkeert?
Waar is het dat gij henengaat.
alhier en ons alleene laat?

't Al meê vliegt, meê met u, en daar
en blijft, o edel boomgewas,
het nabeeld en 't geheugen maar
uws meiloofs, dat zoo schoone was:
de wind heeft u voorbij gegaan,
eens loopens, en 't al meêgedaan.