Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/305

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
De ziele is uit uw lijf gelicht,
geen verwe en voert ge, en donker valt,
gesperteld, onder 't manelicht,
de schaduwe uwer boomgestalt:
het leven is uit hage en heg,
de vriendschap en de vreugde is weg!

Wat laat gij ons? Al sprakeloos
nu, de onbewoonde nestjes, ach,
daar menig herte, bange en boos,
zijns levens hope in liggen zag,
ontloken eens en uitgebroed,
van oorverdoovend veugelgoed.

Geen tortelduifsche talen teêr,
noch nachtegaal, noch merelaar;
't gekwikkwak van den kwakkel meer
en hoore ik, noch de vinken slaan;
maar overal zit, ongenood,
nu kerkhofstilte en kale dood.

Wat laat gij ons? Nog vreugde? Neen,
een stom en steenig jaargetij,
te murwen door geen traangeween,
noch door wiens bede of boete 'et zij:
tot sterke rotsen stijft het al,
geen bronne die nog leken zal.