Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Het schaduwvolle lindenloof
te geren schouwe ik aan,
van geur onovertroffen, als 't
aan 't bloeien is; en 't ronken
der bezigzijnde bietjes, op
de blommen en de blaân,
is zoete, alsof er harpen langs
de lindenlanen klonken.

Die de eerste, die de laatste zijt,
in 't warme, in 't koude jaar,
hoogstammig, hooggespilde, hoog-
getopte abeelen, binnen
uw 'alderhoogsten gaffel zit
het schilde vogelpaar
dat schetterbekt, zijn luchtgebouw
zorgvuldiglijk te ontginnen.

En, verre en na, gedoken in
den essche en in den iep;
in doorenhagen, dennenhout,
in olmen, in platanen ;
in appel-, pere- en kriekelaer,
zoo roert er een gepiep
van vogels, die voor vogels, hun'
oorije, de wegen banen.

Terwijl, geschoten hemel waards,
als uit nen boge, snel,
den espenboom ik striemen zie