Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/70

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Elk komt uit en wondt en snijdt u;
raapt en rooft, met volle hand;
nu dat, omme en verre en wijd, uw
hooge kroone ligt in 't zand.

Vijandschap, aan alle zijden,
woedt om uwe ellendigheid:
heeft u ooit, in vroeger' tijden,
vrede en vriendschap één ontzeid?

Edel volk, wanneer gij wachttet,
langs den weg, en schaduw smeet
op die, moegegaan, versmachtte 't
zonnevier, was ' t iemand leed?

Iemand leed! Ach, laat mij weten
wie dat 't is, die, afgemat,
heeft ondankbaar neêrgezeten,
in de schaduw! Leert mij dat!

Meermaals mocht ik asem halen,
vluchten onder 't groene dak,
als het zweerd der zonnestralen
scherp mij in de lenden stak.

Boomen, in uw' looverlane,
tellende, een voor een, u al,
's zomers, zoete abeelenbane,
zelden ik nog komen zal !