Naar inhoud springen

Pagina:Gezelle, Tijdkrans I en II (5e druk, geen datum).pdf/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
geen rimpelken in 't lief gelaat
des waters, dat vol blommen staat;

geen wind, geen woord: rondom gespreid,
al schaduwe, al stilzwijgendheid!

Dan, diepe, diepe in 't water, blauwt,
half groen geblest, de hemelvaut;

en, priemend' hier en daar vergaat.
een langgesponnen zonnedraad.

Hoe eerbaar, edel, schoone en fijn
kan toch eene enkele blomme zijn,

die, al med eens, en zorgloos, uit
de hand van heuren Schepper spruit!

Door Hem, en door geen menschenhand,
lag hier een nederig zaad geplant;

door Hem, op dezen oogenblik,
ontlook het, en dien troost heb ik,

dat, blomme, gij mij bidden doet,
en wezen zoo ik wezen moet:

aanschouwende en bevroedende in
elk uiterste einde 't oorbegin,

den grond van alles; meer gezeid,
maar nog niet al: Gods eerstigheid!