Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

ofte wel in de vergadering der tweede kamer, in handen van den President daartoe door den Koning gemagtigd.

87. De Koning benoemt uit eene opgave van drie leden, Hem door de Kamer aangeboden, één om het Voorzitterschap, gedurende den tijd van het openen tot het sluiten der zitting, waar te nemen.

88. De leden dezer Kamer genieten voor reiskosten zoodanige som als, in evenredigheid der afstanden, bij de wet zal worden geregeld.

Tot goedmaking der verblijfkosten in de plaats der bijeenkomst, wordt hun toegelegd eene som van ƒ 2,500 's jaars.

Deze verblijfkosten, die maandelijks betaald worden, worden in het tijdvak van de eene zitting tot de andere niet genoten door de leden, die bij de laatste zitting niet zijn tegenwoordig geweest, ten ware zij bewezen door ziekte belet te zijn geworden.


DERDE AFDEELING.
Van de eerste kamer der Staten-Generaal.


89. De leden der eerste kamer genieten voor reisen verblijfkosten 's jaarlijks eene som van f3000.

90. Bij het aanvaarden hunner waardigheid, leggen zij in handen van den Koning af dezelfde eeden, als voor de leden der tweede kamer zijn bepaald, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid.

91. De voorzitter van de eerste kamer wordt door den Koning benoemd, om het voorzitterschap gedurende den tijd van het openen tot het sluiten der zitting waar te nemen.


VIERDE AFDEELING.
Beschikkingen aan beide kamers gemeen.

92. Niemand kan te gelijk lid der beide kamers zijn.