Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

93. De Hoofden der Departementen van Algemeen Bestuur hebben zitting in de beide Kamers. Zij hebben alleenlijk eene raadgevende stem, ten ware zij tot leden der vergadering mogten benoemd zijn.

94. De leden der Staten-Generaal kunnen niet te gelijk zijn leden van de Rekenkamer, nochte eenigen aan den Lande comptabelen post bekleeden.

95. Leden van provinciale Staten in eene der Kamers van de Staten-Generaal zitting nemende, houden op tot de provinciale Staten te behooren.

96. Iedere Kamer in den haren, onderzoekt de geloofsbrieven der nieuw inkomende leden, en beslist de geschillen, welke dienaangaande mogten oprijzen.

97. Elke Kamer benoemt haren Griffier.

98. De beide Kamers der Staten-Generaal voeren den titel van Edel Mogende Heeren.

99. De Staten-Generaal vergaderen ten minste eenmaal 's jaars.

Hunne gewone vergadering wordt geopend op den derden Maandag in October.

De Koning roept de buitengewone vergadering bijeen, zoo dikwijls Hij zulks noodig oordeelt.

100. De Staten-Generaal vergaderen zonder voorafgaande oproeping, bij overlijden des Konings. De leden die zich, op den vijftienden dag na dit overlijden, bevinden op de plaats waar de zetel van het Gouvernement gevestigd is, openen de buitengewone vergadering.

101. De vergadering der Staten-Generaal wordt in eene vereenigde zitting der beide Kamers, door den Koning, ofte wel door eene commissie van Zijnentwege geopend, en op dezelfde wijze gesloten, wanneer Hij oordeelt dat het belang van het Rijk niet vordert, de vergadering langer bijeen te houden.

De gewone jaarlijksche vergadering blijft ten minste twintig dagen bijeen.

102. Geene der beide Kamers vermogen eenige zaak te