Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1840).pdf/3

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

GRONDWET
VOOR HET
KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.




EERSTE HOOFDSTUK.
Van het Rijk en deszelfs Inwoners.


ARTIKEL 1.

Het Koningrijk der Nederlanden bestaat uit de volgende provincien : Noord-Braband, Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Overijssel, Groningen en Drenthe, mitsgaders het Hertogdom Limburg, behoudens de betrekkingen van dat Hertogdom, met uitzondering der vestingen Maastricht en Venlo en van derzelver kringen, tot het Duitsche Verbond.

2. De provincien van Noord-Braband, Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Overijssel, Groningen en Drenthe, behouden hare tegenwoordige grenzen.

Het Hertogdom Limburg bestaat uit dat gedeelte der voormalige provincie van dien naam, hetwelk bij de tractaten van den 19den April 1839, daarvan niet is afgescheiden.

3. De meer juiste bepalingen, welke nader omtrent de grensscheidingen der provincien onderling mogten noodig en dienstig worden geoordeeld, zullen bij eene wet worden geregeld, met inachtneming, zoo wel van de belangen der ingezetenen als van het gerijf der algemeene administratie.

4. Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, het zij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen.

5. De oefening der burgerlijke regten wordt bij de wet bepaald.