Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/6

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


Artikel 6.

1. De wet verklaart wie Nederlanders en wie ingezetenen zijn.

2. Naturalisatie geschiedt door of krachtens de wet.

3. De wet regelt de gevolgen der naturalisatie ten aanzien van de echtgenoote en minderjarige kinderen van den genaturaliseerde.


Artikel 7.

Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.


Artikel 8.

1. Ieder heeft het recht om verzoeken, mits schriftelijk, aan de bevoegde macht in te dienen.

2. Elk verzoek moet door den verzoeker onderteekend zijn. Onderteekening uit naam van anderen kan alleen geschieden krachtens schriftelijke, bij het verzoek overgelegde volmacht.

3. Wettig bestaande lichamen kunnen aan de bevoegde macht verzoekschriften indienen, doch alleen over onderwerpen tot hun bepaalden werkkring behoorende.


Artikel 9.

1. Het recht der ingezetenen tot vereeniging en vergadering wordt erkend.

2. De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat recht in het belang der openbare orde.


TWEEDE HOOFDSTUK.
Van den Koning.

EERSTE AFDEELING.


Artikel 10.

De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Majesteit WILLEM FREDERIK, Prins van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijne wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen.


Artikel 11.

De Kroon gaat bij erfopvolging over op Zijne zonen en verdere mannelijke uit mannen gekomen nakomelingen bij recht van