Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/54

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

— 43 —

Thans van het hoogere op het lagere, of van het dilnvíale op het alluviale gedeelte des eilands overgaande, herinner ik in de eerste plaats, dat het onderzoek geleerd heeft, dat hier het ge- heele middengedeelte uit eene zoetwaterformatie bestaat , namelijk uit veen en duarop rustende klei ‚en dat alleen de randen langs de Noordweste en Oostkust door sene zeeformatie zijn bedekt. Blijk- baar is hier de zoetwaterfurmatie de oudere, en de zeewaterfor- matie de jaugere.

Deze daadzaak, dat de oudere alluviale formatie van Urk în zoet water is ontstaan, ìs niet onbelangrijk. Zij bewijst namelijk ouwedersprekelijk, dat dit lage gedeelte zich eerst gevormd heeft, nadat, door de ophooging der noordelijke en westelijke kusten van ons vaderland, er een soort van wal was ontstaan, welke eene lagune omgaf, waarvan het meer Flevo, dat het zoete water uit Eén der Rijnarmeu ontving , het Inafste overklijfsel was (*). Vóór


(’} Het is bekend {zie ouder anderen Vagt's Lehrbmeh der Geologie, IL. s, 38 en verv.}, dat elke deltavorming steeds vergezeld gaat: van bet ont- staan van dergelijke lagunen. De door den Nijl en de Po gevormde delta's leveren er vooral de duidelijkste voorheelden van. Wal dat gedeelte des badema van ons vaderland ìn het bijzonder betreft, hetwelk gene deliavor- ming van den Rijn, de Maas en de Schelde ia, zoo kan men, steunende op hetgeen de waarneming eldera geleerd heeft, en op onze kennis aav- geande den nard der gronden, welke dien bodem zamenstellen, zich van desaelfs ontstaan de volgende algemeene voorstelling vormen.

Toen de badem der zee door het gestadig afgevoerde rotsgruis was opge- hoogt tot op eene geringe diepte onder het watervlak, namen de verdere ephooging en dzoogleggiog haren aanvang aan de randen der delta, der- halve aan de zeezijde, Waar zand den zeebodem bedekte, varmden zich duinen uit het zand, dat, tijdens de ab droog geworden, door den heer- schenden Westen- en Noordsresteuwind tof hoopen werd opgestuwd. Waar de zeebodem met klei bedekt was, werd deze in fijn verdeelden toestand, met het water, gedurende den vlaed, aangeraerd , en tijdens de eh als alib achtergelnter , hetgeen bevorderd werd door de reeds in het ondiepe wa- ter groeijende strandplanten , en zoo ontstond een schoorwal op dergelijke wijre als zalks, vooral langs de kusteu onzer noordelijke provinciën, nog heden ten duge plaats grijpt. De aidos langs de randen der della opgehuog-