Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/61

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

— DÛ —

water slechts zeer weinig, in het tweede daarentegen tamelijk veel voorhanden is (*).

Van ijzer komt in geen der heide wateren een spoor voor, in weerwil van den grooten overvloed van dit metaal in den ho- dem, hetgeen ten bewijze strekt, dat het er alleen als ijzeroxyd- hydraat, en niet ook als koolstofzuur ijzernsydul in aanwezig is.

San de verschillende quantitatieve zamenstelling van het wa- ter der beide putten beantwoordt ook de smaak. Dat van den put bij den vuurtoren is vrij goed drinkbaar, doeh het bijna viermaal zoo veel vaste stoffen bevattende water uit dea put in het midden heeft eenen onaangenamen ziltigen smaak. Tet- zelfde goldt van dat der overige putten, en het water van één' dezer bleek, bij een qualitatief onderzoek, in zemen- stelling zeer ne, zoe niet geheol, met dat van den laatstge- goemden put overeen te komen. De eilanders bezigen dan ok dit water niet, dan bij gebrek van regenwater, als drinkwater, maar wel tot bereiding van spijzen en tot andere huissclijke doel- einden, als ook tot drenking van het vee.

Ofsehoon de temperatuur van het water der putten uit den


(*) In het zeewater uit de haven van Urk vond ìk in 2000 deelen 5,808 d. chlar, Uitgaande van de door Mutder (Scheikund. onderzoe- kingen, DL, VI) bewezen stelling, dat do zouten van het zeowater steedz in dezelfde betrekkelijke hoeveelheid vaorhanden zijn, en va de door hem (bl. 34) aangegeven zamenstelling, dan vindt men, door berekening, dat in 1000 deelen van het zeowstor hij Úrk bevat zijn:

Zwavelzure kalk 0,471

» magnesìa 0,685 Chlormagnesiun: 6,999 » sòdiam 8,325 x_ potassium 0,108 Brommagnêsium ‚A18 Kaalstofzare kolk art Kiezelzuur 0.601

Som _10,608