Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

— 2 —

gentijken schedel zijn, met uitzondering van een paar gaten, die er welligt door de spade hij het uitgraven in ontstaan zijn, nagenoeg geheol gaaf, doch de gelaatsbeenderen ontbreken.

De hieronder vermelde toestand, waarin deza menschelijke overblijfselen gevanden zijn, maken het meer dan waarschijnlijk, dat daar ter plastse eene begraafplaats geweest ís van cenen zeer ouden volksstam, en het zal zoo zanstonds blijken, dat dit


dat er nog veel meer gevonden waren, welko zij ook maar svcder onder den grond gestopt, en sommige aan den rentmeester gegeven hadden, El liet op verscheidene plaatsen, vooral in den nog ongeroerden grond, gra- ven , in de hoop sporen te zullen vinden, hetzij door vaarwerpwa af stuk- ken van dezelve nit het dagelijkseh leven , of andersins, ten einde of het tijdperk te kunnen bepalen, in welke deze grond tot begraafplaats gediend had, of 4ot welken volkastam deze sohedels en beenderen behoorden, Ik werd echter hierin zoer te leur gesteld, dewijl ik niets rond, waaruit ik iale kepaalde kon afleiden, want enkele stukken (drie of vier) tan pat- goherven van germeanschon vorm en bakkelij, en de wijze, waarop deze in den grond lagen, gaven mij geen aanleiding genoeg om Baarop gevolg. trekkingen te houwen, zelfs niet om daaruil veronderstellingen te maken, vooral omdat ik dergelijke scherven op vele plaatsen aldaar ie den omtrek gevonden had.

Twee zaken nogthans trokken bijzonder mijne aandacht; vooreerst de wijze waarop ik de lijken of liever do beonderen en schedels vond liggen , te weten or was geen blijk, dat deze in een kist, noch van hout, noch van steen, begraven waren geweest; integendeel zag men hij eene daot- snede van den grond, dat die lijken op den grand gelegd waren, rondom omgeven met houtskael, aan de eene zijde, even alò van boven, maar ge- dekt met puín, en daarover de aarde af het zand. Meer aaar boven van den berg werden ze boven elkander gevonden, doch in onregelmatige rig- ting. Ten tweede de vorm der schedels, welke nagenaez van allen de- zelfde wra, en mij hoogst zonderling voorkwam.”

Tot hiertoe heb ik vergeefs getracht nog meerdere van deze schedels en beenderen te erlangen, dach er bestaa€ hoop op eenen lateren meer gelukkigen uitslag, door de mij vriendelijk toegezegde hulp van de heeren Baron Constant de Rebecque, deu tegenwoordigen eigenaar des Wa- geningschen bergs, en 0, G, He dring, predikaai te Hemmen, Ik vocg das hier alleen nog bij, dat de laatste mij beeft berigt, dat hij eonmaal eene steenen wigge, waarschijulijk van Keltischen oorsprong, heeft in handen gehad, welke op den Wageningschen berg gevonden wave