Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/72

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

zu BIES

opgetekend, zijn allen van personen van middelbaren leeftijd , en berusten in het ontleedkundig museum alhier. Die van Ne- derlanders zijn nagenoeg allen afkomstig van lijken , welke vroe- ger ten behoeve der ontleedkuudige lessen nit Amsterdam ge- zonden zijn. Het zoude dus voorzeker gewaagd zijn daarin de typo te willen vinden van het maaksel des Nederlandschen schedels, daar nergens de bevolking meer gemengd is, dan in eene groote koopstad.

De laatste der schedels (N°. 25} is voor de kennis van den ‘schedelbouw der oude bewoners van ons vaderland van gen hij= zonder gewigt. Hij is namelijk te gelijk met een aantal andere schedels en menschenbeenderen gevonden in den Wageningschen berg, en doorden heer Graaf Nahuys aan het ontleedkundig museum ten geschenke gegeven (*). De beenderen van den eì-


s} Uit den, begeleidenden keief van den hoer Nahuys aau den Hoog- keeraar Schroeder van der Kolk ontleen ik het volgende.

x Ia het jaar 1845 liet do Baron van Lijnden van Hemmen te Wageningen, nabij den oprid van den Wageningschen berg, kij het Lek- sea veer, miet ver van den zoogenaamden eersten Christen tempel, aan de helling van de Rijacijde van den berg, een gedeelte van dezen zinken, om betzelve tot een strook bouwland nan te leggen. Bij die gelegenheid wer- den aldaar ook vele menschenbeenderen gevonden, hetwelk te meer ver- wondering baarde, omdat het geheel anbekend was, dat aldaar ouit oeue begraafplaats geweest was, Dit vernemende, werd mijne belangstelling op- gewekt, en in de nabijheid (te Oosterbeek) zijnde, verzacht ik den Baron van Lijnden de toesternming om aldaar audheidkundige onderzoekingen te mogen daen en des noodig eenige vergmvingen te mogen doen bewerk- stelligen, helgeen mij door gemelde cigennar niet nlleen welwilleud werd toegestaan, maar zelfs werden eenige arbeiders ter mijner dispositie ge- ateld, om mij bij het doen van onderzoekingen aldaar behulpzaam te wezen.

» Bierop begof ík nnj ven Oosterbeek naar gemelde plaats met den Bas ron van Wassenaar tot Cafwijck en met den heer Spiering vit Tiet, Op het terrein komende averluigde ik mj niet allonn, dat overal menschenbeenderen op den omgezetten grond wargu,maar do werklieden, die aldaar arboidden , lieten uns eenige schedels zien, en verlualden ons,