Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/77

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

en

20, De verhouding tusschen de hoogte (4) en de lengte (4).

3o, De verhouding tasschen de vaorhoofdsbreedte (@) en de lengte (5).

40, De verhouding tusschen de voorhaofdshreedte (©) en de achterhoofdsbreedte (d).

5e, De verhouding tusschen den afstand van de beide tuber- eula articularia (£} en de lengte der loodregte daarop staaude lijn (p}, welke den afstaud uitdrukt der protuberanfia oceigita- lie tot aan de spina palatina.

6e. De verhouding tusschen de geringste voorhoofdsbreedte (r) eu de grootste breedte van het gelaat (£).

Eindelijk is in de laatste kolom neg de grootte van den Cem perschen gelaatshoek opgeteekend.

Zouder in alle de bijzonderheden te treden, waartoe deze me- tingen aanleiding geven, willen wij ons alleen bepulou bij eenige hoofdpunten der vergelijking vaa de Urksche schedels met de overigen. Die vergelijking is echter des te minder zeker, naar gelang het uit de cijfers in de tafel blijkt, dat de drie sche- dels zelve onderling tamelijk veel verschillen. Zoo b.v, ie de graad van welving (a:w) van den schedel No. à beneden, die van No, 2 boven den gemiddelden welvingsgraad. De hoofd- oorzaak hiervan ligt daarin, dat bij No. 1 het voorhoofd zeer laag en sterk terugwijkend is, terwijl daarentegen het voorhoofd van No, 2, hoewel evenmin hoog, toch veelmeer naar voren ge- welfd is. Bij No, } is deze verhouding nog gunstiger, en het voorhoofd tevens tamelijk hoog, doch de welvingsgraad heeft hier niet kunnen bepaald worden, uit hoofde van het outbre- ken der protuherantia occipitalis.

Bij de beide schedels van volwassenen (Ne, 1 en 2) zijn de wenkbraauwbogen sterk ontwikkeld. Aan de derde zijn deze slechts flauw zigtbuar.

Ook de verhouding tusseheu de hougte en lengte (A:5) is im