Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/101

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
86
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

noeg. Bovendien werd er van tijd tot tijd toch ook nog eens een vos geschoten.

Want vossen kwamen er hoe langer hoe meer; en daar, van het oogenblik dat de zon was ondergegaan tot nog toe, dag en nacht de maan had geschenen, waren zij gelukkig in de gelegenheid af en toe op jacht te gaan.

Aerjansz evenwel, die nog altijd sukkelende was, kon aan die jachtpartijen nooit deelnemen.

Meester Hans had hem echter toch zóó ver opgeknapt, dat hij weer in de hut kon rondloopen.

Om nu toch ook iets tot aanvulling van de provisie bij te dragen, had de man van kabelgaren rondom een ijzeren hoepel een soort van net geknutseld, dat hij in huis zou kunnen toehalen.

Op zijn verzoek werd dit toestel door Jacob buiten de hut opgesteld, met een stuk pekelvleesch er onder, en nog dienzelfden dag ving de zieke er een vos mee.

Met het voedsel stond men er dus zoo slecht nog niet voor. Maar ànders was het met den drank gesteld. Uit het bier was grootendeels de kracht gevroren en van wijn was men betrekkelijk slecht voorzien. Elk kon er maar twee maal daags een kleine, behoorlijk afgepaste hoeveelheid van krijgen, en moest zich voor de rest met water tevreden stellen, dat men van gesmolten sneeuw verkreeg.

Intusschen begon het kouder en kouder te worden en ieder zag met begeerige blikken naar de koopmansgoederen, die in de hut lagen opgetast. Evenwel, niet één durfde den schipper rechtstreeks om iets daarvan vragen. Want ze kenden zijn nauwgezetheid en wisten, dat die pakken en koffers niet aan hèm behoorden. Ze spraken echter af, er bij gelegenheid eens een balletje van op te werpen.

„Die goederen nemen toch heel veel plaats in!" zei Sterrenburgh op zekeren dag, kwansuis zonder eenig bijoogmerk.