Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/100

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
INGESNEEUWD
85
 

alsof hij zeggen wou: „Zie je, dat is een ànder man! Die weet mijn overdenkingen op prijs te stellen."

„Zie schipper," begon de meester, „een langdurig verblijf van zooveel menschen in deze beperkte ruimte, moet natuurlijk heel nadeelig voor de gezondheid worden. Zindelijkheid is dus zeer aan te bevelen. Maar bij zoo'n felle kou is er geen denken aan, dat we ons vaak van schoon goed kunnen voorzien. Immers, het goed zal niet anders dan met de grootste moeite gewasschen kunnen worden. Ik heb daarom gedacht, dat het uitstekend zou zijn, wanneer wij af en toe eens een warm bad konden nemen. Daarom zou ik het grootste wijnvat, dat we hebben, tot badkuip wenschen in te richten."

„Ja, alles goed en wel, meester, maar het is hier zóó geweldig koud, dat de koude boven in het vat zal neerslaan, waardoor men er half bevroren zou uitkomen."

„Ik heb die opmerking voorzien, schipper," zei de barbier deftig, „en er daarom ook iets op gevonden. Het vat moet zijn beide bodems houden en alleen opzij, zoo hoog mogelijk bovenaan, moet een gat gemaakt worden, waar juist een man door kan."

„Uitmuntend, uitmuntend! Goed bedacht, meester Vos!" zei de schipper tevreden.

De oogen van meester Hans stráálden van voldoening.

Er werd nu een geschikt wijnvat uitgezocht en voortaan kreeg ieder van tijd tot tijd een warm bad.

En de barbier mocht de voldoening smaken, dat men zich daar steeds wèl bij bevond.

Heemskerck en Barentsz begonnen ook eens een overzicht van den voorraad levensmiddelen te maken, want, zoo men weet, was op een overwintering heel niet gerekend.

„Ja," zei Barentsz, „met het brood dienen we op rantsoen gesteld te worden. Waar we vroeger vijf dagen mee deden, moeten we nu wel een week mee toe."

Van vleesch en gedroogde visch bleek er gelukkig ge-