Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
84
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

„Zeg, jullie daar in dien hoek, zou je nou maar bedaard wezen!" pruttelde Louw Willemsz uit zijn kooi. „Je maakt een lawaai als twee vechtende schuitenvoerders op een turfzolder. Is het, gans bloemerherten nog niet mooi genoeg, dat ik zoo'n springenden veldhaas van een scheepsjongen bij me heb liggen?"

„Hoort eens," klonk het nu barsch uit Heemskerck zijn kooi. „De nacht is om te slapen. En dus—geen woord meer!"

Dat hielp. Men hoorde nog een zacht gegrom, — toen werd alles stil en weldra lag ieder, ook de afgetobde barbier, in een gerusten slaap gedompeld.

Maar 's morgens, daar had je het lieve leven gaande! De ouwe Willemsz klaagde over den barbier en Hillebrantsz en over de woeligheid van dien spartelenden veldhaas, waarmee hij Jacob bedoelde. Hillebrantsz pruttelde over Hans Vos en Hans Vos op zijn beurt murmureerde over de ondankbaarheid van Hillebrantsz, die een man van de wetenschap afgrauwde, als hij door zijn denken niet slapen kon. „Ja, schipper," ging hij voort, „de man was zelfs nog ondankbaar genoeg om nog boos te worden, toen ik hem wakker maakte in mijn blijdschap en meedeelde, dat ik een middel gevonden heb, om ons allen naar ik hoop gezond te houden."

„Hoor eens," sprak Heemskerck, die onwillekeurig moest lachen om al dat geharrewar, „ik weet goeden raad; jullie moeten maar ruilen met slaapkameraad; Hillebrantsz slaapt in 't vervolg bij Louw Willemsz, en Jacob Evertsz bij meester Vos. Dan zijn de twee woelwaters bij elkaar en alle partijen dunkt mij bevredigd."

Deze schikking was uitermate naar genoegen en zoo kwam aan dat gekibbel dadelijk een eind.

„En nu, meester Hans," ging de schipper voort, „ben ik verlangend het middel te hooren, dat ons aller gezondheid zoo mogelijk verzekeren zou."

Hans Vos zag Jan Hillebrantsz aan met een gezicht