Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/106

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
INGESNEEUWD
91
 

al kronkelend, aan haar einde de gedaante van een hel-schitterenden stralenbundel aan. Nu eens verlengden zich die stralen, dan weer werden ze plotseling korter, en bewogen zich Oost- en Westwaarts, alsof ze gekromd werden door een wervelwind. De gansche hemel had nu het voorkomen van een prachtig verlichten koepel.

Maar weldra veranderde alles weer: Nu zagen ze een breeden vuurstroom, die zich van het Westen naar het Oosten kronkelde, en beurtelings naar links en naar rechts zijn flonkerende golven uitzond. Maar straks gingen de lichtgolven over in vurige vlammen. Plotseling werden die vlammen schitterend rood; groene en violette banden golfden er doorheen en tegelijk zagen zij een lichtende trilling en een onophoudelijk weerlicht over de gansche hemelruimte.

Doch toen ook begon spoedig alles te verflauwen, weerlicht en kleuren en vuurgolven verdwenen; alleen de breede lichtboog in 't Noorden bleef nog bestaan.

Bibberend van kou zochten nu allen het warme hoekje van den haard weer op, maar ieder was nog opgetogen over het verrukkelijk-schoone natuurtooneel.

„Ik heb het vaak gezien," betuigde Barentsz, „maar nooit zag ik het zoo prachtig als nu."

„Nou maar, jullie mogen práten wat je wilt, maar ik hou het voor een heel slecht voorteeken," bromde Louw Willemsz met een bedenkelijk gezicht.

„Och wat, jij met je voorteekens altijd! Je begint zeker slaperig te worden, dat je zoo knorrig en ernstig wordt!" zei De Veer.

„Slaperig? Nou bootsman, dat heb je zoo mis niet. Maar kijk dan ook al 'ereis naar de klok!"

Ieder zag nu met verbazing dat het lang over den gewonen bedtijd was.

„Komaan mannen, ga jullie voor mijn part nog van alles en nog wat verhápscharen, maar ik reis naar Rustenburg. Nacht samen!"