Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/115

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd


HOOFDSTUK VII
 

DRIE-KONINGENFEEST

 

„Wat zit jij daar toch te knoeien, jongen!" zei Sterrenburgh tegen Jacob, die met zijn mes aan een blok hout zat te snijden.

„Wel. ik maak een paar klompen!" was het antwoord.

„Wat? die oorlogsschepen, moet jij die aanhebben?" spotte Hooghwout. „Je kunt er met je heele familie wel in!"

„Best mogelijk, man. Blijf jij maar in je schoenen rondloopen en kou lijden, maar ik bedank er voor, als ik ze tegen wat beters kan ruilen."

Na een paar uur van ingespannen arbeid was onze scheepsjongen eindelijk met zijn klompen klaar. Het waren een paar wijde, onbehouwen blokken, maar juist doordat ze zoo wijd waren, kon hij er wel met vier paar kousen in. Bovendien eindigden ze van boven in berenvel, waardoor de warmte niet weinig verhoogd werd.

„Gans lichters, mijn voeten!" klaagde Hooghwout, die stampend door de hut heen en weer liep. „'t Is of ze totaal in ijs zijn veranderd!"

„Eigen schuld, man!" lachte Jacob. „Mijn voeten zijn lekker warm, hoor!"

„Ja, ik geloof dat onze kleine klompenmaker verstandiger is dan wij," zei Barentsz. „Onze schoenen bevriezen