begon weer wat opgewektheid te komen, en och, die was er zoo hoog noodig, want wie kon zeggen, hoe lang ze het hier nog moesten uithouden?
„Gerrit," zei Jacob tegen De Veer, toen ze een uurtje hadden om wat uit te rusten. „Ik wou je wel eens spreken."
„Zoo, mijn jongen, en is 't een geheim?"
„Ja, en een gróót geheim ook! Voorloopig tenminste. Maar kom, ga even mee in 't portaal," fluisterde de knaap, „dan zal ik het je zeggen."
De Veer ging nu mee, heel benieuwd, wat de scheepsjongen op het hart mocht hebben.
„Nu, wat is 't, vrindje?" vroeg hij, toen ze in 't portaal gekomen waren.
„Weet je wel, Gerrit, wat datum we vandaag hebben?"
„Natuurlijk!" antwoordde De Veer: „'t Is immers mijn werk, om onze tijdrekening bij te houden? Het is vandaag precies de 5e Januari. Maar hoe vraag je dat zoo?"
„Wel, dan is het vanavond immers Drie-Koningenavond?"
„En?"...
„Och Gerrit, ik zou zoo graag eens een pretje hebben. Ons leven gaat hier toch zoo vreeselijk eentonig voorbij."
„O, 't is mij goed, maar hoe wou je het aanleggen? Op een Drie-Koningenfeest moet toch ook wat te eten en te drinken zijn. En je weet het, beste jongen, Schraal-Hans is bij ons keukenmeester tegenwoordig."
„Nu ja, maar we zouden toch best wat koeken kunnen bakken."
„Koeken? Och kom, loop naar de Pruisen, jongen!"
„Als ik dàt kon," zei de guit lachend, die nooit om een antwoord verlegen stond, „dan bleef ik geen minuut langer op Nova Zembla, hoor!