Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/177

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
160
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

ste aarzeling, ten antwoord: „Crabble propal!"

„Cool Brabante crabble!" riepen de visschers terug, terwijl ze drie vingers opstaken.

Op zóó veel Russisch kon meester Hans niet antwoorden en hij knikte dus maar heel diepzinnig met het geleerde hoofd alsof hij er alles van begreep.

„Brabante!" dacht De Veer, „ja, da's waar ook! De lui hier praten nooit van Hollandsche, maar altijd van Brabantsche schepen."

„Schipper!" riep hij verheugd, „die visschers vertellen, als ik het goed begrijp, dat er te Kola drie Hollandsche schepen liggen! Als dàt zoo is, dan zijn we natuurlijk binnen weinige dagen gered!"

Op den middag van den 25sten landden zij, zoo zij meenden te Kilduyn. Om echter zekerheid te hebben ging de schipper landwaarts in, waar hij een zestal hutten van Laplanders gezien had.

Toen hij aan de Lappen vroeg of dit het eiland Kilduyn was, knikten zij van ja en beduidden hem met heel veel moeite, dat er te Kola drie Brabantsche crabblen lagen, maar dat er dien dag twee van zouden vertrekken.

Nadat de schipper dit bericht aan de maats had gebracht, meenden zij naar Wardhuis te zeilen. Onderweg begon de wind echter zóó op te spelen, dat zij het raadzaam achtten, in een soort van haventje, gevormd door twee klippen, den morgen af te wachten.

„Drommels, De Veer, dat oponthoud komt er leelijk in!" zei Heemskerck. „Hoe licht kan nu het andere vaartuig, in den tijd dat wij hier moeten liggen, er óók vandoor gaan!"

„Ja," zei De Veer, „dan ziet het er bedenkelijk voor ons uit. Maar, zouden we niet iemand uit het gindsche hutje kunnen overhalen, om een van ons naar dat Hollandsche schip te brengen? Die zou dan den gezagvoerder van dat vaartuig kunnen bewegen, om nog wat met uitzeilen te wachten."