Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/176

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
IN AMSTERDAM TERUG
159
 

het zijn De Veer en Hillebrantsz!)—dat is meester Hans Vos!"

Men kan zich voorstellen, wat blijde ontmoeting dat was tusschen dit viertal. Het was een vragen en wéérvragen en nóg zoo! En toen zij elkaar in 't kort hun wedervaren hadden verteld, holden Jacob en meester Hans naar de schuit, en De Veer en Hillebrantsz naar de bok, om zoo spoedig mogelijk de blijde ontmoeting aan hun makkers te vertellen.

Den anderen morgen al vroeg lag de bok reeds naast de schuit, en ieder was in de wolken, dat zij alle twaalf weer bij elkander waren. De schipper besloot dan ook, om het er vanmiddag maar eens van te nemen. Van den Russischen kok wist hij klaar te krijgen, dat die een zak meel tot brood voor hen bakte, en toen de visscherlui intusschen uit zee terug kwamen, kocht hij vier kabeljauwen, die ze echter zelf bereidden.

Weldra zaten zij gezamenlijk aan het feestmaal. Ieder was vroolijk, ieder lachte en snapte, ieder smulde alsof hij bij een koning aan tafel zat. De dag was omgevlogen eer zij 't wisten, en welgemoed als ooit gingen allen ter rust.

Daags daarna betaalde de schipper den kok voor zijn moeite van 't bakken, gaf den opperste van de Russen een flinken drinkpenning en tegen den avond gingen de booten weer onder zeil.

's Morgens kwamen ze bij de Zeven Eilanden. Daar vonden ze eenige visschers, aan wie ze naar Kilduyn vroegen.

De mannen beduidden hun, dat zij in de goede richting waren en wierpen hun in 't voorbijgaan nog een kabeljauw toe, waarvoor ze met vriendelijke gebaren dankten.

Tegen den avond zagen ze alweer eenige visschers die naar hen toeroeiden en vroegen, waar hun crabbe of schip was. Van meester Hans kregen ze, zonder de min-